Dromen en ESP

In een radioprogramma over buitengewone zaken bij een streekomroep enige jaren geleden stelden de presentatoren voor dat de luisteraars de daaropvolgende week via hun dromen zouden proberen impressies te ontvangen over een object dat in de studio stond. Er kwamen in de week die daarop volgde geen reacties binnen, maar de presentatoren – waaronder schrijver van dit artikel – waren eveneens vergeten om welk object het ook alweer ging. (Geschreven door Pieter de Jong.)

abaton-greece-wikip-thumb

Het Abaton in Griekenland; de Droomtempel waar mensen konden slapen om helderziende dromen te krijgen. Wikipedia bestand: Epidaurus.

Dit halfslachtige experiment was gebaseerd op beduidend serieuzere onderzoeken die binnen slaaplaboratoria en elders uitgevoerd werden om de hypothese te onderzoeken dat dromen toegang geven tot de wereld van het buitenzintuiglijke. In dit artikel daarvan een overzicht.

[Dit artikel is in verkorte en aangepaste vorm reeds eerder verschenen in het Tijdschrift voor Parapsychologie, Vol. 71, No. 2 (362), juni 2004]

Spontane ESP in dromen

Buitenzintuiglijke waarneming – extra-sensory perception (ESP) –  in dromen is van alle tijden. Reeds in de Griekse oudheid werden aan de droom eigenschappen van een orakel toegekend. Zo is ons het verhaal overgeleverd van een jongen uit Haliesis die van een klif gevallen was. Zijn vader ging naar de tempel van Asklepios in de stad Epidaurus om het orakel daar te vragen over het lot van zijn zoon. In de tempel was het gebruikelijk te gaan slapen teneinde in de droom antwoord op vragen te krijgen. De vader ging dan ook in de tempel slapen en droomde dat Asklepios hem leidde naar de plek waar zijn zoon was. Na teruggekeerd te zijn in Haliesis, vond de vader de betreffende plek, hij opende een passage in de rotsen, waarachter hij zijn zoon vond. De tempelverslagen vertellen er echter niet bij of de jongen nog leefde of reeds overleden was.

Ook de bijbel staat bol van dromen waarin het toekomstige lot van koningen en slaven uit de doeken wordt gedaan. Zo is er de bekende droom van aartsvader Jozef uit het oude testament, waarin hij het volgende droomt en dit vertelt aan zijn broers, alvorens zij hem verkochten als slaaf:

“Zie, wij waren aan het schoven binden in het veld – daar richtte mijn schoof zich op en bleef overeind staan, en zie, uw schoven omringden haar en bogen zich voor mijn schoof neer.”

(NBG-vertaling, 1983). Tientallen jaren later, aldus de bijbel, buigen zijn broers zich voor hem als hij als onderkoning Egypte bestuurt.
Met een grote stap vooruit in de tijd treffen we theosofisch geïnspireerde boeken aan die verbanden leggen tussen dromen, astrale projectie en het astrale vlak. De schrijvers Sylvan J. Muldoon en Hereward Carrington betogen in hun boek “The Projection of the Astral Body” uit 1929 dat dromen gebruikt kunnen worden als incubatie van een buitenlichamelijke ervaring. Het voorkomen van precognitieve elementen in dromen wordt in 1927 door J.W. Dunne beschreven in zijn boek “An Experiment with Time”. Sindsdien wordt dit verschijnsel ook wel het Dunne-effect genoemd.

Uit de collectie van Louisa E. Rhine is het verhaal tot ons gekomen van een vrouw die niet kon slapen en toen een boek ging lezen, waarin een meisje werd aangevallen door een bende en in de garage werd gedreven, waarna ze haar verkrachtten. Het verhaal was zo angstaanjagend dat de
vrouw snel het boek dichtsloeg en probeerde te gaan slapen. Ze werd hierin echter gestoord door haar adolescente dochter, die in haar eigen kamer had geslapen, en die hevig geëmotioneerd haar moeders kamer binnenstormde. Ze had net een nachtmerrie gehad waarin een bende haar in de garage had getrokken om haar te verkrachten. Dit en andere, voornamelijk anekdotische verhalen hebben wellicht de inspiratie gevormd voor de experimentele onderzoeken van latere tijd.

Maimonides

In de jaren vijftig werd het, met name door de inspanningen van William C. Dement en zijn team, mogelijk met het elektroencefalogram (EEG) en het electro-oculogram (EOG) de zogenaamde REM-periode van de overige slaapstadia te onderscheiden. Dit is een slaapstadium waarbij de ogen snel heen en weer gaan (Rapid-Eye-Movement) en wat geassocieerd wordt met dromen. Dit opende tevens de weg om de dromer tijdens de droomstaat experimenteel te bestoken met buitenzintuiglijk te verkrijgen indrukken.

Het was reeds bekend dat dromen in een ruim aantal gevallen van spontane ESP het medium waren voor buitenzintuiglijk verkregen informatie. Louisa E. Rhine heeft becijferd dat dit bij ongeveer 65 procent van de gevallen van spontane ESP aan de orde is. Alle reden dus om onze nachtbeelden als parapsychologisch onderzoeksobject uiterst serieus te nemen.

In 1962 opende psychiater Montague Ullman met behulp van een toelage van Gardner Murphy, een psycholoog van grote verdienste op parapsychologisch gebied, een droomlaboratorium in het Maimonides Medical Center in Brooklyn. Tot de sluiting van het laboratorium in 1978 hebben Ullman en zijn team dertien experimentele onderzoeken gedaan naar dromen en ESP, met daarnaast nog een drietal pilot studies. Elf van de dertien experimenten onderzochten de relatie tussen dromen en telepathie en de resterende twee onderzochten de relatie tussen dromen en precognitie, met andere woorden voorspellende dromen.De drie pilot studies onderzochten achtereenvolgens de relatie tussen dromen en telepathie, dromen en precognitie, en dromen en helderziendheid.Hoe ging men bij een dergelijk onderzoek te werk? Hoewel de onderzoeksopzet in de loop der tijd regelmatig aan veranderingen onderhevig is geweest, kan er wel een algemeen beeld worden geschetst:

REM slaap

Allereerst werd de dromer, ontvanger genoemd, verbonden met EEG en EOG metende instrumenten en ging slapen in een geluiddichte ruimte in het laboratorium. Zodra de ontvanger sliep, werd op toeval veelal een kunstafbeelding geselecteerd uit een grotere verzameling of pool kunstafbeeldingen. Deze waren verzameld op grond van emotionele intensiviteit, levendigheid, kleur en eenvoudigheid. De kunstafbeelding die als doel werd gebruikt, werd in een verzegelde envelop gedaan en gegeven aan een zender, die werd opgesloten in een andere geluiddichte ruimte elders in het gebouw of soms zelfs kilometers verwijderd van de plek waar de ontvanger sliep.Gedurende de nacht werden de slaapstadia van de ontvanger in de gaten gehouden en zodra hij of zij in de REM-periode kwam, werd door een zoemer de zender geattendeerd om de verzegelde envelop te openen en het doel op telepathische wijze te gaan zenden naar de ontvanger. Tegen het einde van de REM-periode werd de ontvanger via een intercom gewekt en gevraagd om eventuele dromen verbaal te beschrijven. Deze verslagen werden gedurende de hele nacht en ochtend op band opgenomen en later opgeschreven. De zender hoorde via een luidspreker de ontvanger eveneens zijn of haar verslag van de droom doen. De reden hiervoor was het geven van feedback naar de zender toe, dat mogelijk een positief effect zou kunnen hebben op zijn of haar wijze
van zenden. De ontvanger ging daarna weer slapen. Dit proces herhaalde zich door de nacht en ochtend gedurende alle REM-perioden. Het doel bleef gedurende de gehele nacht hetzelfde.In de ochtend moest de ontvanger allerlei associaties geven naar aanleiding van de droomverslagen en een poging doen deze in verband te brengen met een van de kunstafbeeldingen. Meestal werden er acht of twaalf afbeeldingen getoond, waarvan één afbeelding het doel was geweest gedurende de voorgaande nacht en ochtend. De ontvanger moest elke afbeelding een schatting meegeven hoe zeker hij of zij was dat deze afbeelding het doel was geweest. Verder moesten de afbeeldingen in volgorde worden gezet op grond van de overeenkomst die zij hadden met de droomverslagen en de associaties naar aanleiding hiervan.

Ditzelfde werd gevraagd van een aantal, meestal twee of drie, onafhankelijke en blinde beoordelaars. Blind wil in dit geval zeggen dat de beoordelaar niet wist van welke ontvanger de informatie kwam. De beoordelaars moesten met de droomverslagen, associaties en pogingen tot doelbepaling van de ontvanger in de ene en de afbeeldingen in de andere hand bepalen welke zekerheidsschatting zij zouden geven en in welke volgorde van overeenkomst de afbeeldingen moesten worden geplaatst. De zekerheidsschattingen en volgordebepalingen van de beoordelaars werden gecombineerd. Een onderzoekssessie kreeg een zgn. binary hit als de afbeelding die het doel was geweest zich binnen de bovenste helft van de geordende afbeeldingen bevond, dus bij de vier of zes afbeeldingen die door de ontvanger en beoordelaars als meest overeenkomend met het droomverslag werden geacht. Als het doel zich in de onderste helft bevond, dan was dit een binary miss. Daarna werden deze gegevens statistisch bewerkt om na te gaan of er sprake was van een significante afwijking van dat wat op grond van toeval mocht worden verwacht. Zoals hierboven reeds werd vermeld, veranderde de onderzoeksopzet regelmatig. Was er in dit voorbeeld slechts sprake van één zender, in het onderzoek dat als de ‘Grateful Dead study’ de geschiedenis in zou gaan was sprake van een zendende zaal met ongeveer tweeduizend fans van de popgroep Grateful Dead. Ook was er lang niet altijd sprake van één ontvanger. De wijze van zenden heeft ook alternatieven gekend.
Zo waren er de sensory bombardments – zintuiglijke bombardementen – experimenten, waartoe de Grateful Dead studie behoorde, maar eveneens een studie waarbij de zender dia-series met begeleidende soundtrack als te zenden doel kreeg. Het buitenzintuiglijk fenomeen dat onderzocht werd, had eveneens invloed op de onderzoeksopzet. Zo was er bij de onderzoeken naar precognitie en helderziendheid geen sprake van een zender.

De resultaten

Door de verschillen in onderzoeksopzet en het ontbreken van sommige onderzoeksgegevens was het in beginsel vrij moeilijk een algemene tendens vast te stellen voor wat betreft het succes van de onderzoeken bij Maimonides. Toch is dit in 1985 geprobeerd door I.L. Child. Hij kon echter bij zijn analyse van de Maimonides-onderzoeken alleen uitgaan van de binaire scores van de onafhankelijke en blinde beoordelaars. Verder ging hij daarbinnen alleen uit van scores van beoordelaars die de beschikking hadden over zowel het droomverslag, als de associaties en pogingen tot doelbepaling van de ontvanger.

Zijn conclusie was als volgt:
“De uitkomst is helder. Verscheidene deelgegevens, apart van elkaar overwogen, leveren een significant bewijs dat dromen (en associaties naar aanleiding hiervan) ertoe neigen om vaker te lijken op een op toeval geselecteerd doel dan dat zij lijken op de overige afbeeldingen in de pool.”
In een meta-analyse van 450 Maimonides ESP sessies, gebaseerd op de gegevens van de onafhankelijke en blinde beoordelaars, kwam een succespercentage van 63 procent naar voren. De kans dat dit op toeval berust, werd becijferd als zijnde 1/45.000.000! Over het geheel genomen kunnen de
onderzoeken bij Maimonides dan ook als zeer succesvol worden beschouwd.

Kritiek op Maimonides

De grootste kritiek die de Maimonides-onderzoeken te verduren kregen was het gebrek aan replicatie – het door een ander onderzoeksteam met andere proefpersonen uitvoeren van dezelfde onderzoeksopzet met dezelfde statistische analyses etc. – en het grote aantal statistische analyses en door wie deze werden uitgevoerd.

De eerdergenoemde Child ondervond bij voorbeeld twee soorten moeilijkheden bij zijn evaluatie van het Maimonides-onderzoek. Allereerst bleek dat het statistisch verwerken van de gegevens door verschillende mensen was gedaan en dat de ruwe gegevens – op basis waarvan de statistische analyse was uitgevoerd – veelal niet meer aanwezig waren. Dit verklaarde de verschillen in statistische analyse in de diverse onderzoeken en eveneens de slechte beschrijving van de analyses in sommige onderzoeksrapporten. Ten tweede bleek dat in sommige vroegere studies de beoordelaars toch niet zo onafhankelijk en blind waren geweest en dat zij mogelijk indrukken van het doel konden hebben gekregen door het lezen van andere verslagen. Dit weegt echter niet op tegen de succesvolle resultaten van latere onderzoeken, waar beter rekening werd gehouden met de gebreken die bij vroegere onderzoeken aan het licht waren gekomen.

Replicatie

Replicatie is een belangrijk principe binnen de wetenschappelijke wereld. Op zoek naar wetmatigheden is het van belang om dezelfde onderzoeksopzet telkens weer met verschillende onderzoekers en verschillende onderzoekssubjecten uit te doen voeren, teneinde uiteindelijk die factoren eruit te kunnen destilleren die bijdragen aan het gemeten effect. Deze factoren kunnen dan weer nader worden onderzocht en gespecificeerd middels andere onderzoeken en zo ontstaat er langzamerhand een steeds scherper beeld van het onderzochte fenomeen en de eventuele wetmatigheid ervan.

Naar aanleiding van de Maimonides-onderzoeken zijn er slechts een aantal pogingen tot replicatie geweest en steeds weer blijkt er slechts sprake te zijn van een conceptuele replicatie, dat wil zeggen dat alleen het idee of concept erachter overeenkomt. Een onderzoek door C.E. Hall uit 1967 werd echter regelmatig naar voren geschoven als zijnde een succesvolle replicatie van de Maimonides- onderzoeken.Aan dit onderzoek deden zes mannelijke kandidaten mee, waarvan de meest succesvolle Robert L. van de Castle was, een expert op droomgebied. Hall was in staat om een relatie te leggen tussen de droominhoud en het doel in 56 van de 121 droomverslagen en dit werd bevestigd in 29 gevallen door beoordelingen door een grote groep studenten. Hoewel Hall concludeerde dat “dit resultaat toont dat het mogelijk is om dromen telepathisch te beïnvloeden, zelfs onder kunstmatige experimentele omstandigheden”, kon dit replicatieonderzoek alleen een replicatie in conceptuele zin zijn, aangezien het beoordelen en de methode van analyse sterk afweken van die van de Maimonides-onderzoeken. Er werd verder binnen dit onderzoek onvoldoende rekening gehouden met lekken binnen de onderzoeksopzet, waardoor zintuiglijke informatie via andere weg dan telepathie tot de ontvangers had kunnen komen. De statistische analyse en de selectie van de te bewerken gegevens was daarnaast vrij willekeurig geweest. Al met al kan deze studie dus niet worden beschouwd als een succesvolle replicatie van de Maimonides-onderzoeken.

Na Maimonides

Het droomlaboratorium van Montague Ullman en consorten heeft slechts 16 jaar het voortouw mogen nemen in het onderzoek naar dromen en ESP. De beperkte pogingen tot replicatie gedurende haar leven kunnen wellicht een gevolg zijn geweest van de hoge kosten die gepaard gaan met het voeren van een droomlaboratorium. Sommige onderzoekers zijn doorgegaan met het onderzoeken van dromen en ESP, hoewel zij hierbij veelal goedkopere en minder arbeidsintensieve onderzoeksmethoden gebruiken.

nHet is hierbij wellicht interessant te vermelden dat de Ganzfeld-methode voor een deel is ontstaan als reactie op de hoge kosten van droom- en slaaplaboratoria. Hierbij werd verondersteld dat het Ganzfeld – waarin een persoon door middel van een zintuiglijk egaal gemaakte prikkel de mogelijkheid krijgt zich innerlijk te focussen, met weinig tot geen zintuiglijke afleiding en in een fysiek ontspannen toestand – kunstmatig een veranderde bewustzijnstoestand oproept, die vergelijkbaar zou zijn met de zogenaamde hypnagoge toestand. Dit is de toestand vlak voordat we in slaap vallen en waarin men gemakkelijker psi-verschijnselen zou ondervinden of kunnen bewerkstelligen. Lang niet iedereen is er echter van overtuigd dat de hypnagoge toestand en de Ganzfeld-bewustzijnstoestand identiek zijn. Het Ganzfeld komen we straks nog tegen bij het bespreken van enkele onderzoeken.In tegenstelling tot de Maimonides-onderzoeken, die zich vooral richtten op telepathie, blijken de onderzoeken na Maimonides zich met name bezig te houden met helderziendheid. Dit levert qua methode een voordeel op: er is geen zender nodig.Een drietal vroege telepathie-onderzoeken na Maimonides waren die van W. Braud uit 1977. De onderzoeken verschilden in twee opzichten van die van Maimonides: allereerst sliepen de deelnemers in hun eigen huis, werden op natuurlijke wijze wakker en probeerden zich dan hun droom te herinneren. Ten tweede fungeerden in een nachtsessie meerdere deelnemers als ontvanger.

In het eerste onderzoek moesten de vijftig deelnemers – de meeste waren vrienden en bekenden – een droomdagboek bijhouden voor een gegeven datum. Tussen 2:00 en 2:30 uur op die specifieke datum zond Braud als doel een op toeval geselecteerde dia naar de deelnemers. De volgende ochtend schreven de deelnemers hun dromen op en codeerden tevens het wel of niet aanwezig zijn van tien eerder bepaalde kenmerken. Ook de doel-dia was op deze wijze gecodeerd en Braud berekende daarop het aantal overeenkomsten tussen de doel- en de droomcodering. Alle deelnemers hadden op deze wijze hun droom gecodeerd, maar helaas hadden slechts drie van hen meer correct gecodeerd – dat wil zeggen, overeenkomstig de doelcodering – dan op toeval verwacht mocht worden. Een meerderheidsstemming onder de deelnemers leverde daarnaast slechts twee overeenkomsten op met het doel.In het tweede onderzoek – dit keer met tien hechte vrienden uit het eerdere gezelschap – probeerden de deelnemers zes verschillende doelen te identificeren, die gedurende drie achtereenvolgende dagen zouden worden gezonden. Drie van de doelen werden om 22:00 uur gezonden en de overige drie om 5:30 uur. Braud bracht bij zijn onderzoeksresultaten geen onderscheid aan tussen de droomtoestand en de hypnagoge toestand, maar gaf alleen een algemene score voor de meerderheidsstemming, die dit keer significant beter was dan op grond van toeval verwacht mocht worden.In een derde onderzoek met dezelfde groep van tien werd dezelfde procedure gebruikt als in het tweede onderzoek, alleen waren de zendtijden respectievelijk 22:30 uur en 6:00 uur. Helaas reageerden slechts zeven van de tien deelnemers en van de teruggestuurde coderingen bleken drie niet volledig te zijn. Misschien dat deelnemers, die het gevoel hadden slecht gepresteerd te hebben, ervoor gekozen hadden om hun coderingen niet terug te sturen. Maar de uitkomsten van het tweede onderzoek werden toch wederom bevestigd: de meerderheidsstemming leverde een significant hogere score op dan verwacht mocht worden.

Braud heeft naar aanleiding van deze twee laatste onderzoeken gevonden dat de score voor de meerderheidsstemming voor beide onderzoeken gecombineerd nog steeds de significantie vertoonde die reeds was gevonden bij de individuele onderzoeken. Verder maakte hij dit keer ook een onderscheid tussen de prestaties tijdens de droomtoestand en prestaties tijdens de hypnagoge toestand. Hieruit bleek dat de hypnagoge toestand een hogere score met zich meebracht dan de droomtoestand, hoewel dit
verschil niet significant was. Toch ondersteunt dit het al langer bestaande vermoeden dat mensen in de hypnagoge toestand gevoeliger zijn voor ESP dan tijdens de droomtoestand.

Ganzfeld versus droom

Er zijn verscheidene onderzoeken geweest die ESP-prestaties binnen een Ganzfeld vergeleken met dezelfde prestaties binnen de droomtoestand. Een onderzoek van Kanthamani en Broughton in 1992 is hier een voorbeeld van.

Dit onderzoek vergeleek de genoemde twee toestanden met betrekking tot helderziendheid. Er namen 20 mensen aan deel. Zij moesten eerst in Ganzfeld indrukken krijgen van een afbeelding die op toeval was geselecteerd uit een viertal afbeeldingen.In de nacht daarop moesten zij via hun dromen een indruk krijgen van diezelfde afbeelding. De volgende dag was het andersom: eerst droomimpressies krijgen over het nieuw geselecteerde object en daarna een Ganzfeld-sessie met dezelfde opdracht. De uitkomsten maakten duidelijk dat er een significant verschil was tussen de Ganzfeld-toestand en de droomtoestand waar het ging om helderziende waarnemingen, waarbij de droomtoestand verreweg superieur was. Daarnaast bleken de deelnemers in de droomtoestand zelfs significante resultaten te hebben geboekt aangaande helderziendheid.

Ook bij de meeste andere onderzoeken komt naar voren dat de droomtoestand betere resultaten oplevert met betrekking tot ESP dan het Ganzfeld.Eerder in dit artikel werd reeds vermeld dat mensen in de hypnagoge toestand vermoedelijk een hogere gevoeligheid voor ESP vertonen dan tijdens hun droom. Als dit inderdaad het geval is, zou dit nog meer bewijs zijn tegen de veronderstelling dat het Ganzfeld een op de hypnagoge toestand gelijkende bewustzijnstoestand oproept.

De resultaten na Maimonides

Aangezien de onderzoeken na Maimonides voor wat betreft de onderzoeksopzet onderling nog meer verschilden dan de Maimonides-onderzoeken, kan worden verondersteld dat een analyse van al deze onderzoeken tezamen vrij lastig is. Daarbij komen nog de verschillen tussen de meetwijzen binnen de diverse onderzoeken en de statistische analyses van de onderzoeksgegevens. De documentatie van laatstgenoemde analyses was ook regelmatig als zeer gebrekkig te omschrijven.

Statistisch blijkt er verder een significant verschil te zijn tussen de effectscores van Maimonides en de effectscores van de onderzoeken na Maimonides, waarbij Maimonides als verreweg de beste uit de bus komt. Het moet nog nader onderzocht worden waaraan deze verschillen toe te schrijven zijn, maar er zijn wel vermoedens. Allereerst werd binnen de meeste onderzoeken na Maimonides geen gebruik gemaakt van (dure) EEG/EOG-metende apparatuur. Het op tijd wekken van de ontvanger tijdens of vlak na een REM-periode levert verreweg het meeste droommateriaal op. Onderzoeken geven aan dat in 75 tot 80 procent van de gevallen waarin mensen (kunstmatig) gewekt werden tijdens of vlak na de REM-periode, er sprake is van droomherinnering. Dit in tegenstelling tot het natuurlijk wakker worden in de meeste onderzoeken na Maimonides.Daarnaast kan het ‘op tijd’ zenden door de zender, namelijk ten tijde van de REM-periode, eveneens tot betere resultaten hebben geleid. In de onderzoeken na Maimonides was die synchronisatie vaak ver te zoeken.
Ten slotte zijn er nog vele andere redenen aan te wijzen waarom het na Maimonides niet meer zo goed lijkt te lukken. Desalniettemin kan ook na Maimonides worden vastgesteld dat het onderzoek naar dromen en ESP zeker de moeite waard is en voorlopig ook zal blijven.

Vooruitblik

Hoewel door kostenbesparing de Maimonides-tijden
waarschijnlijk niet snel meer tot leven zullen komen, ligt er voor wat betreft het onderzoek naar dromen en ESP nog een groot terrein braak. Allereerst bestaat er behoefte aan een meta-analyse van de gehele parapsychologische literatuur aangaande dromen en ESP. Niet alleen om een algehele effectscore te vinden, maar ook om de diverse factoren te identificeren die bijdragen of afbreuk doen aan het fenomeen.Daarnaast is het van belang dat de huidige, kleinschalige experimenten, waarbij de deelnemers veelal thuis slapen, een standaardisering meekrijgen, waardoor deze onderzoeken goed met elkaar vergeleken kunnen worden en geschikt zijn om meta-analyses op uit te voeren.Ten slotte blijft het onderzoek van spontane ESP in dromen belangrijk om ons inzicht in dit fenomeen binnen haar natuurlijke omgeving te verrijken en hypotheses te generen op basis waarvan verder onderzoek kan worden gedaan.

De vele mysteries van de droom zouden voor elke onderzoeker van de menselijke geest de prikkel moeten zijn om zijn of haar wetenschappelijke nieuwsgierigheid te bevredigen. Onze hoop is daarom gevestigd op de huidige generatie onderzoekers – professionals en ‘amateurs’ – die deze uitdaging aan wil gaan.
Geschreven door Pieter de Jong.
Literatuur

  • Berger, Arthur S. & Berger, Joice (1991). The Encyclopedia of
    Parapsychology and Psychical Research. New York: Paragon House;
  • Dunne, J.W.(1936). An Experiment with Time. London: Faber
    and Faber;
  • Muldoon, Sylvan J. & Carrington, Hereward (1950). The
    Projection of the Astral Body. London: Rider and Company;
  • Sherwood, Simon J. & Roe, Chris A. (2003). A Review of
    Dream ESP Studies Conducted Since the Maimonides Dream ESP
    Programme. Journal of Consciousness Studies, Vol.10,
    Number 6-7, pp. 85-109.

[Dit artikel is in verkorte en aangepaste vorm reeds eerder verschenen in het Tijdschrift voor Parapsychologie, Vol. 71, No. 2 (362), juni 2004]