Verkenningen van het Paranormale Deel 5: De wortels van het toeval of Synchroniciteit

Toen Carl nog student was, zat hij – zoals gebruikelijk – op een dag in zijn werkkamer te studeren. Ineens klonk er een knal uit de aangrenzende kamer: daar zat zijn moeder te breien en ze was verbijsterd. Het tafelblad van de zeer oude en al uitgewerkte tafel was gespleten tot voorbij het midden. (Geschreven door S. in ‘t Veld.)

wikipediafile-jung-freud-thumbnail

C. Jung, W. Pauli en S. Freud op een groepsfoto. Foto; Wikipediabestand over Carl Jung.

Carl schreef in zijn autobiografie dat het voorval met de luide knal hem ergerde omdat hij geen verklaring voor het voorval had. Veertien dagen na het vreemde voorval, trof hij bij zijn thuiskomst het huis in rep en roer aan: er had weer zo’n harde knal geklonken als toen bij de tafel. Het geluid was uit de richting van het keukenbuffet gekomen: de keukenkasten waren onderzocht maar er was nergens gespleten hout te zien. Carl rende op het keukenbuffet af en onderzocht het heel nauwkeurig. Toen hij één van de laden opentrok, zag hij tot zijn verbazing dat het grote broodmes in vier stukken gebroken was. Elk van de vier stukken van het mes lag in een hoek van de lade. (Bron o.a.: Prana 1993, okt/nov 1993)

Carl en de vreemde verschijnselen

In 1913, toen Carl samen met een vriendin een bezoek bracht aan de graftombe van Galla Placidia in Ravenna en zij in het grafmonument stonden was Carl verbaasd: hij was er al eerder geweest en in zijn herinnering bevonden er zich vensters in de muren. Nu zag hij op de muren vier schitterende mozaïekfresco’s van grote schoonheid. Hij veronderstelde dat hij ze vergeten was en het ergerde hem dat hij blijkbaar zo weinig op zijn geheugen kon vertrouwen. In de ruimte scheen een zacht blauw iriserend licht dat de ruimte vulde en Carl stond er niet bij stil waar het licht eigenlijk vandaan kwam. Hij bewonderde samen met zijn vriendin de mozaïeken op de muren van de ruimte. Het mozaïek aan de zuidzijde stelde de doop in de Jordaan voor, een tweede mozaïek aan de noordkant: de doortocht van Israël door de Rode Zee. Het derde, aan de oostkant: verbleekte snel in zijn herinnering, het stelde waarschijnlijk de reiniging van Naämans melaatsheid in de Jordaan voor was. Het vierde mozaïek aan de westkant van het Baptisterium stelde Christus voor op het moment dat hij de in de golven wegzinkende Petrus de hand reikt. Carl en zijn vriendin bestudeerden de mozaïeken gedurende een minuut of twintig en spraken erover terwijl zij de kunstwerken bekeken. Carl zou de mozaïeken nooit meer vergeten. Hij wilde er een foto van kopen maar kon er nergens één vinden. Na zijn thuiskomst in Zürich vroeg hij een kennis, die van plan was om naar Ravenna te gaan, een foto van het mozaïek voor hem mee te brengen. Die kennis kwam terug met een verrassend en onverklaarbaar bericht: de mozaïeken die Carl en zijn vriendin hadden gezien en bewonderd, bestonden helemaal niet! Op de bewuste muren hadden zich nooit mozaïeken bevonden. Carl vertelde zijn vriendin over deze ontdekking maar zij weigerde te geloven dat ze samen een soort visioen, een hallucinatie of een soort gedeelde trance hadden beleefd! Later zou Carl deze ervaring in Ravenna omschrijven als “de merkwaardigste van mijn leven”: het gedeelde visioen dat hij samen met zijn vriendin had gehad onderscheidde zich op dat moment door niets van de werkelijkheid. (Bron: C. Jung – “Herinneringen, dromen en gedachten”)

De gebeurtenissen rond het schrijven van  “Zeven preken tot de doden”

Toen Carl in 1916 op het punt stond om zijn
manuscript: ‘Zeven preken tot de doden’ te schrijven (over de achterliggende kracht of oorsprong van het Yin en Yang: door Carl als ‘Abraxas’ omschreven), leek het huis waar Carl aan het schrijven was ‘vol geesten’ te zijn: ze werden zelfs door Carls kinderen gezien. Er werden de volgende verschijnselen opgemerkt:

  • Het huis leek gevuld met geesten
  • Er hing een beklemmende atmosfeer in het huis
  • Er werd aangebeld maar er stond niemand aan de deur
  • Er deden zich allerlei andere parapsychologische verschijnselen voor (helaas in de literatuur niet verder omschreven)
  • De ‘geesten’ werden zelfs door Carls kinderen gezien
  • Toen Carl zich hardop in zijn hoofd afvroeg wat dit alles te betekenen had, riepen de geesten in zijn hoofd als in koor: “We komen terug van Jeruzalem, waar we niet vonden wat we zochten”. Deze zin is de eerste zin geworden van zijn boek: ‘Septem Sermones ad Mortuos’ (Zeven preken tot de doden).
  • Toen Carl eindelijk aan zijn manuscript was begonnen, klaarde de atmosfeer op in huize Jung en verdwenen de geesten als sneeuw voor de zon.

Toen hij in 1920 een vriend in Engeland bezocht, verbleef hij meerdere malen achtereen een weekend in een landhuis van één van zijn vrienden. Gedurende nachten achtereen was hij getuige van steeds sterker wordende spookverschijnselen zoals: kloppingen, stank, geruis, gedruppel etc. Deze fenomenen veroorzaakten bij hem een hevig gevoel van beklemming waarbij het leek alsof een verlamming hem had getroffen. Op een nacht zag hij een vrouwenhoofd op ongeveer 40 cm van hem verwijderd op het hoofdkussen in zijn bed liggen. Het ene oog was wijd open gespalkt en staarde hem aan. Het hoofd verdween toen hij een kaars aanstak. Carl was zo hevig geschrokken dat hij de rest van de nacht in een leunstoel doorbracht. (Bron: het boek ‘Spuk’ van Fanny Moser.)

Later vernamen Carl en zijn vriend van de mensen in het dorp dat het een reeds lang bekend feit was: in het huis dat Carl had gehuurd spookte het! Om die reden waren alle voorgaande huurders al binnen korte tijd met haast uit de woning vertrokken. Een feit hierbij is dat: het spook zich alleen aan Carl vertoonde in een bepaalde kamer van het huis. Precies die kamer die Carl had uitgekozen als slaapkamer. Spoedig na Carls bezoek werd het huis afgebroken. (bron: A. Jaffé over C.G. Jung)

Wikipediafile-Jung-house-thumbnail

De toren van het spooksel met de muzikanten aan het meer van Zurich (links op de foto). Foto; Wikipediafile, C. Jung. (GNU documented!)

In 1922 had Carl een stuk land gekocht, aan het oostelijk deel van het meer van Zurich. Daar had hij een toren gebouwd en toen hij in het vroege voorjaar van 1924 daar verbleef, werd hij eens wakker van zachte voetstappen om de toren. In de verte hoorde hij muziek en stemmen. Het rumoer kwam steeds dichterbij. Maar normaal kwam daar nooit iemand. Carl was nu klaarwakker en ging kijken. Hij opende het raam, maar zag niemand. Hij ging weer naar bed in de veronderstelling dat hij het had gedroomd en was verbaasd dat de droom zo echt kon lijken. Hij sliep in en droomde direct weer het zelfde. Hij hoorde duidelijk voetstappen en praten, lachen en muziek. Weer werd hij wakker en was geërgerd. Maar toen hij zijn bed uitkwam en het venster voor de tweede maal opende, heerste er een doodse stilte: er was zelfs geen wind. Carl zei over dit voorval: “Toen dacht ik: dat is gewoonweg gespook.”

Carl Jung en Sigmund Freud

nTijdens een gesprek over parapsychologie met Sigmund Freud had Carl een vreemd gevoel in zijn borstkas. In zijn autobiografie schreef hij: “Het leek wel of mijn middenrif van ijzer was en gloeiend werd. En op dat moment weerklonk zo’n gekraak in de boekenkast naast ons, dat wij beiden ontzettend schrokken. We dachten dat de boekenkast over ons heen in elkaar zou storten. Precies zo klonk het. Ik zei tegen Freud: “Dat is nu een zogenaamd katalytisch exteriorisatie-fenomeen (Poltergeist Fenomeen)” “Och” zei hij “dat is je reinste nonsens.” “Toch niet” antwoordde ik, “U vergist zich professor. En om te bewijzen dat ik gelijk heb, voorspel ik nu dat er zo meteen nog eens zo’n gekraak komt!” En inderdaad: nauwelijks had ik deze woorden uitgesproken, of de kast begon op dezelfde manier te kraken. Ik weet tot op de dag van vandaag niet waar ik de zekerheid vandaan haalde, maar ik wist heel zeker dat het kraken zich zou verhalen. Sigmund Freud heeft me alleen maar ontzet aangekeken.” (Bron: o.a.; tijdschrift Prana 1993, okt/nov nummer)

Carl Jung en Wolfgang Pauli

Toen Wolfgang Pauli (van het Pauli-effect) op 24 april 1948 de werkkamer van Carl binnenkwam, viel er uit zichzelf een Chinese vaas zomaar op de grond. Het water uit de vaas liep als een vloed over de vloer en Carl vertelde later dat het hem onmogelijk toescheen dat er zoveel water in de vaas had gezeten. (voor meer informatie hierover: zie verkenningen van het Paranormale deel 2: Wolfgang en het Pauli-effect)

In een brief schreef Carl in 1961: “Ik heb voorwerpen in beweging zien komen zonder dat ze werden aangeraakt. Dit alles onder voorwaarden die voor een wetenschappelijke constatering voldoende mogen worden genoemd…alle voorwerpen, die schijnbaar uit eigen beweging hun plaats wijzigden, voerden die beweging uit alsof zij door een onzichtbare hand werd voort geschoven, geschud of geworpen…De fenomenen zelf schijnen thuis te horen in de groep van de Poltergeist Manifestaties.” (Aniela Jaffé: Over Jung) (Poltergeist of Klopgeest Manifestaties vallen onder de Psychokinetische effecten: zie deel 1 en 2 van de reeks: Verkenningen van het Paranormale)

Over Carl

Carl Gustav Jung werd geboren op 26 juli 1875 in Kesswil am Bodensee in Zwitserland. Zijn vader was predikant in Laufen bij Schaffhausen en later in Klein-Hüningen. Hij was lange tijd enigs kind, had een gesloten karakter en gaf zich het liefste over aan dromerijen.

Zowel Carl Jung als Jung’s moeder Emilie Jung als zijn oma (van die kant) hadden het zogenaamde tweede gezicht; zij waren paranormaal begaafd. Vanaf jongs af aan had zijn moeder interesse voor paranormale of occulte gebeurtenissen. Op zijn zesde ging Carl naar de dorpsschool in het dorp Klein-Hüningen en in dezelfde tijd kreeg hij Latijnse les van zijn vader. Hij vond het leuk om met zijn vriendjes te spelen maar was toch het liefste alleen.

Op zijn twintigste begon Carl met zijn studie medicijnen aan de Universiteit van Bazel. Carl was lid van de Studentenvereniging ‘Zofingia’ en verwierf zijn studentennaam “Die Walze”.

Hij was een buitengewoon vrolijk lid van de studentenvereniging en was altijd bereid tot rebellie tegen de, wat hij noemde;  ‘deugdenbond’. Hij was zelden dronken maar als hij het was, dan was hij dat luidruchtig. Op de studentenvereniging hield Carl van tijd tot tijd lezingen over theologische en psychologische thema’s: het lukte hem prima om de onhandelbare troep van 50 à 60 studenten te fascineren met zijn verhalen. Regelmatig zat hij met zijn vrienden tot diep in de nacht in ‘Breo’: het oude Zofingense studentencafé in de voorstad Steinen te praten.

Van 1895 tot 1899 verkende Carl de paranormale fenomenen met zijn nichtje Helene Preiswerk. Zoals in die tijd in de mode, deed hij mee aan seances, het tafel-laten-dansen, spiritisme, en geesten-zien. Tijdens de seances raakte zijn nichtje in trance en via haar spraken dan fantasiegestaltes. Hij schreef
over deze paranormale onderzoeken het proefschrift: ‘Zur Psychologie und Pathologie sogenannter okkulter Phänomene’ (1902).

In 1900 beëindigde hij zijn medische studie aan de universiteit van Bazel met het artsexamen, hij besloot psychiater te worden en kreeg op 10 december 1900 een assistentschap bij Prof. Dr. Eugen Bleuler. Carl maakte veel reizen naar delen van Europa en Amerika om lezingen te houden maar maakte ook reizen naar stammen in Kenia en Oeganda en nieuw Mexico (Pueblo-indianen). In de jaren daarop schreef hij onder andere: Zeven preken tot de doden, Herinneringen, dromen en gedachten, Het ik en het onbewuste, De mens en zijn symbolen, Het geheim van de Gouden Bloem (R. Wilhelm en C.G. Jung) en Westers bewustzijn en Oosters inzicht.

Carl Jung had dus in zijn leven veelvuldig te maken met vreemde fenomenen waarvoor niet direct een goede verklaring gevonden kan worden. De fenomenen waarmee hij te maken had horen thuis in de hoek van de parapsychologie. Hij zag telekinetische verschijnselen: de voorwerpen die uit zichzelf bewogen, synchroniciteit verschijnselen: de kever die binnen kwam vliegen terwijl zijn patiënte erover vertelde (zie stukje Carl Jung en de Scarabee) en ervoer de spookverschijnselen in het spookhuis in Engeland. Hij deed actief mee aan seances en zag o.a. tafels dansen. De constatering dat hij, evenals zijn moeder en oma paranormaal begaafd was, kunnen we trekken uit zijn verhaal over het voorweten of helderweten van het 2e harde gekraakt tijdens het gesprek met S. Freud en het zien van het spook in het bed in het Engelse landhuis. Het is dan ook geen wonder dat hij samen met W. Pauli probeerde een verklaring te vinden voor de vreemde en opmerkelijke paranormale fenomenen waar hij regelmatig getuige van was. Ook W. Pauli was regelmatig getuige van dit soort verschijnselen (zie deel 2 van verkenningen van het paranormale, over Wolfgang Pauli).

wikipediafile-goldenflower-mandala-jung-thumbnail

Tekening van C.G. Jung. Foto; Wikipediafile, Jung

De Jung-Pauli theorie over Synchroniciteit:

Samen met Wolgang Pauli schreef hij over het vreemde fenomeen Synchroniciteit:

Synchroniciteit is het gelijktijdig plaatsvinden van twee zinrijke maar niet-zichtbaar (a-causaal) verbonden gebeurtenissen – een samenvallen in de tijd van twee of meer, niet zichtbaar verbonden, gebeurtenissen die dezelfde of een soortgelijke betekenis hebben. Volgens Jung en Pauli heeft de materie van onze wereld zijn wortels in een geestelijke, voor ons onzichtbare, wereld.

Carl Jung en de Scarabee

Carl vertelde daarover eens het volgende verhaal:

Een jonge vrouw die hij behandelde, had op een kritiek moment een droom, waarin haar een gouden scarabee werd gegeven. Terwijl ze Jung deze droom vertelde, zat hij met mijn rug naar het gesloten raam. Plotseling hoorde hij achter zich een geluid als een licht getik. Hij keerde zich om en zag een vliegend insect dat van buiten tegen de vensterruit klopte. Hij opende het raam en ving het dier in de lucht, terwijl het binnenvloog. Hij bedacht zich dat het kevertje erg veel leek op een gouden scarabee als in onze streken maar mogelijk is; een Scarabee kever. Het gewone rozekevertje (Cetonia Aurata), had in strijd met zijn gewoonten blijkbaar op dat speciale moment de drang had gevoeld een donkere kamer binnen te gaan.  Dit soort vreemde fenomenen noemde hij; Synchroniciteit. (Bron; ‘De mens en zijn
symbolen’)

Dit soort vreemde samenlopen of Synchroniciteit komt vaker voor. Bijvoorbeeld: Je denkt op een ochtend bij het opstaan ineens aan een vriend die je al lang niet hebt gezien. Later op de dag loop je op straat en kom je die persoon ineens tegen. Het overkomt ons allemaal en regelmatig.

Toeval is Synchroniciteit

Hier in het westen noemden we het toeval. Maar toeval in de zin zoals wij het ons voorstelden: zo maar ‘stomme gebeurtenissen’ die, hoewel het zo schijnt, toch niets met elkaar te maken hebben, bestaat niet. De samenloop van deze gebeurtenissen wekt het idee op dat het zogenaamde ‘toeval’ eigenlijk helemaal geen toeval is en dat de beide gebeurtenissen met elkaar verbonden zijn, of aangestuurd worden ergens in ruimte en tijd van het universum.

Over dit fenomeen schreven diverse schrijvers de volgende werken: A. Koestler: ‘De wortels van het toeval’ en M. Serrano: ‘De Hermetische cirkel (over Jung en Hesse)’. Alle auteurs komen tot de conclusie dat toeval niet een eenzaam enkel fenomeen is maar dat de vreemde voorvallen in series van meerdere manifestaties voorkomen. C. Jung en W. Pauli voerden het vijver-voorbeeld aan om dit Synchroniciteit verschijnsel te illustreren:

De kringen in de vijver en de paranormale fenomenen

Gooi een steen in een vijver (in het water vlakbij de oeverkant) en bestudeer de kringen die de steen in het water veroorzaakt:

vijverproject-6-thumbnail-nquist

(Illustratie: N. Quist; water rimpeling)

Vanuit het centrum van de invallende steen zien we kringen in het water verschijnen die zich uitwaaieren naar buiten toe. Daar waar de kringen de waterkant bereiken, worden zij weerkaatst op de oeverkant: we zien terugkerende golven die het patroon van de uitwaaierende cirkel verstoren: de verstoringen zijn de zogenaamde Synchroniciteit fenomenen en paranormale fenomenen die wij opmerken in onze omgeving. (We zien dit ‘Vijver-idee’ ook aardig uitgewerkt in een illustratie die Carl Jung maakte voor de uitgave: ‘Het geheim van de Gouden Bloem’)

Bronnen:
C.G. Jung: ‘Beelden uit mijn leven’, ‘De mens en zijn Symbolen’, ‘Synchroniciteit’, ‘Zeven preken tot de doden’
M. Serrano: ‘De Hermetische cirkel (over Jung en Hesse)’
A. Koestler: ‘De wortels van het toeval’
Bron: o.a. Prana 1993, okt/nov nummer (Over Carl G. Jung)
C.G. Jung en R. Wilhelm: ‘Het geheim van de Gouden Bloem’

C.G. Jung:
Archetypes: