Levende amfibieën omsloten in steen

Het is 1761, Ambroise Pare, de geneesheer van Hendrik III (Frankrijk), schrijft in zijn jaarverslag een bijzondere anekdote: “Een steenhouwer die ik opdracht had gegeven om een aantal zeer grote en harde stenen te breken vind onder mijn ogen een grote, zeer levendige pad in het midden van de steen die hij net heeft gebroken. Het dier heeft geen zichtbaar letsel en het is een raadsel hoe hij daar gekomen is, er is geen enkele gang in de steen, alleen een ruimte waar de pad heeft gezeten.

toad
Richard BartzCreative Commons Attribution ShareAlike 3.0 License

Een volksverhaaltje zult u zeggen, toch zijn er vele gedocumenteerde verslagen van padden, kikkers, salamanders en andere kleine amfibieën die werden gevonden volledig omsloten door solide rots.

Gehoornde hagedis

Een gehoorde hagedis die levend werd aangetroffen in een blok steen “zo massief dat zelfs het kleinste insect er niet in kan komen” werd in 1853 naar het Smithsonian Instituut in Washington gestuurd door rechter Houghton uit New Mexico. De hagedis leefde na zijn bevrijding nog twee dagen.

Levendige pad

In 1865 bevrijdden arbeiders tijdens graafwerkzaamheden voor de Hartlepool waterleiding in Durham, Engeland zonder het te weten een levende pad uit een blok magnesiumhoudende kalksteen, 8 meter onder het grondoppervlakte. Hierover werd gemeld:

“De holte (waarin de pad was opgesloten geweest) was niet groter dan zijn lichaam, en zag eruit als een afgietsel van het dier. De ogen van de pad vertoonden een ongewone schittering; het dier was zeer levendig toen het werd bevrijd. Het leek wat moeite te hebben met ademhalen. Dat het hierin slaagde, bleek uit een hoestend geluid, dat het dier bleef maken bij iedere aanraking. De pad is in het bezit van de heer S. Horner, president van de Natural History Society, en verkeert in dezelfde levende staat als op het moment van ontdekking. Een minutieus onderzoek heeft aangetoond dat de bek volledig gesloten is, het hoestende geluid dat het dier maakt komt uit zijn neusgaten. De voeten zijn bij de voorpoten naar binnen gekeerd, en de achterpoten zijn van een buitengewone lengte, anders dan die van de huidige Engelse pad. De pad was bij zijn bevrijding licht van kleur en niet gemakkelijk te onderscheiden van de steen, doch kort hierna werd de kleur donkerder en vervolgens mooi olijfbruin. Een geestelijke ter plaatse, Robert Taylor, die ook geoloog was, meende dat de pad 6000 jaar oud moest zijn. In
1865 kreeg het dier een ereplaats in het Hartlepool Museum.” Bron: Hartlepool Press.

Opgekrulde Hagedis

In 1821 schreef de Tilloch’s Philosophical Magazine over David Virtue een steenhouwer die toen hij bezig was met de bewerking van een groot stuk rots een opgekrulde hagedis vond. De hagedis lag opgekruld in een ruimte die net zo groot was als zijn lichaam en een exacte mal van het dier leek te zijn. In eerste instantie leek het dier dood te zijn, maar na een paar minuten aan de buitenlucht te zijn blootgesteld begon het dier te bewegen waarna het op een gegeven moment zeer levendig rond begon te rennen.

Pad gevonden in erts

Een levende pad is in 1852 bevrijd uit een groot rotsblok door arbeiders die naar erts groeven bij Paswick in Derby Engeland. Zij stuitten op het rotsblok, eigenlijk een grote klomp erts, op een diepte van 4 meter onder de grond. Omdat het te groot was om op te tillen, begonnen ze het met hun pikhouwelen kapot te slaan. De ruimte waarin de pad werd aangetroffen was bijna 15 centimeter in doorsnee, een stuk groter dan het dier zelf, en bezaaid met kristallen. De pad stierf zeer snel na te zijn blootgesteld aan de buitenlucht.

Uitgestorven salamanders

In een lezing voor de Universiteit van Cambridge in 1818 beschreef geoloog dr. Edward D. Clarke enkele ongewone watersalamanders, die hij had gevonden in een kalkmijn. Hij was op zoek geweest naar fossielen, zo zei hij, en was in de mijn aan het graven op een diepte van 90 meter, toen hij stuitte op een aantal fossiele zeëegels en salamanders. Drie salamanders waren zeer goed bewaard gebleven, dr Clarke groef ze voorzichtig uit de rots en zette ze op een stukje papier in de zon. Tot zijn grote verbazing begonnen de salamanders te bewegen. Na korte tijd waren twee van de dieren dood maar de derde scheen zo levendig dat dr. Clarke het dier in een vijver wilde plaatsen. Daarop nam het dier de benen. Volgens dr. Clarke behoorden deze salamanders tot een uitgestorven soort, waarvan nog niets bekend was.

Pad uit de kachel

Anderhalf uur nadat hij de kachel had aangestoken, bukte een zekere W.J. Clarke uit Rugby in Engeland zich voorover om de kolen wat op te porren. Een stuk kool brak open, en hij zag iets bewegen. Hij haalde de “kool” uit de haard. Het bleek een levende pad te zijn, die vijf weken in leven bleef. Het dier had geen mond en was nagenoeg doorschijnend.

Foto’s van dit wonder werden in 1901 te koop aangeboden aan het publiek door de London Stereoscopic Company.

De allerlaatste?

De laatste van de Pterodactyli, dat zijn vliegende reptielen met leerachtige vleugels en lange, getande snavels, is ongeveer 100 miljoen jaar geleden uitgestorven (althans, volgens de gevestigde wetenschappelijke opvattingen) Maar volgens de ervaring van een aantal verschrikte Franse arbeiders stierf de laatste pas in de winter van 1856 in een gedeeltelijk voltooide spoorwegtunnel op de lijn tussen St.Dizier en Nancy. In de schemering van de tunnel strompelde iets monsterachtig op hen af vanuit een grote kei, die zij zojuist hadden opengebroken. Het dier klapwiekte met zijn vleugels, kraste en stierf voor hun voeten. De spanwijdte van het dier bedroeg drie en een halve meter, het had vier poten, verbonden door een vlies, zoals bij een vleermuis. De voeten waren lange klauwen, en de bek was uitgerust met scherpe tanden. De huid was als zwart leer, dik en vet.

In het nabijgelegen stadje Gray werd het beest door een student in de paleontologie onmiddellijk geïdentificeerd als een petreodactylus. De rotsformatie waarin het was gevonden, klopte met de periode waarin de pterodactyli leefden. De kalkstenen kei waarin het gevleugelde reptiel miljoenen jaren had opgesloten gezeten, bleek een ruimte te bevatten, die een exacte sjabloon was van het lichaam van het dier.

Niet alleen uit steen

Er zijn ook voorbeelden waar padden niet in steen werden gevonden, maar in hout.
Zo is er een verhaal uit Zuid Afrika dat in 1876 in de Uitenhage Times stond. Het gaat over een timmerman die van een boom planken aan het maken was. Hij vond een holte in het midden van de boom waar 69 kleine padjes in zaten die allemaal ongeveer de grootte van een druif hadden. “ze waren lichtbruin, bijna geel van kleur en hopten vrolijk rond alsof er niets was gebeurd. Om hen heen zat alleen solide hout, zonder indicatie van hoe ze daar gekomen konden zijn, hoe lang ze er ingezeten hadden en hoe ze geleefd hadden zonder voedsel, water en lucht.

Experimenten

Een geleerde uit Frankrijk, M. Herissan was zo gebiologeerd door soortgelijke verhalen dat hij in 1771 besloot om experimenten te doen om te kijken of er enige waarheid in kon zitten. Hij deed in februari 1771 drie levende padden in drie kistjes en vulde deze met gips. In april 1784 opende hij de kistjes (die nog steeds heel waren) brak het gips en vond twee nog levende padden, de derde was zoals hij het omschreef “een martelaar van de wetenschap”. De dieren werden overgedragen aan de Academy of Science en het onderzoek wees uit dat de dieren overleefd hadden zonder lucht en voedsel.

Schilpad in beton

In augustus 1975 in Texas waren bouwvakkers beton aan het wegbreken dat een jaar eerder was aangebracht. Ze vonden een levende groene schildpad De schildpad was waarschijnlijk tijdens het gieten van het beton in de problemen geraakt, want het gat waar het dier uit kwam had exact zijn vorm. Hoe het dier het zolang zonder lucht en voedsel overleefd heeft is een raadsel.

Wetenschap

Delen van de wetenschappelijke gemeenschap hebben interesse getoond in dit wonderlijke fenomeen, anderen bespotten het onderwerp als het ter sprake komt. In een artikel uit een uitgave van Scientific American 1890 stond. “Er bestaan veel goed gedocumenteerde verhalen over het vinden van levende padden en kikkers uit solide steen” Terwijl het blad “Nature” een paar jaar later schreef: “Het zal er weinig toe doen om de verslaggevers van dit soort verhaaltjes te vertellen dat het absoluut onmogelijk is dat dit soort verhalen waar zijn. En dat ons geloof hierin zou betekenen dat de gehele wetenschap van de geologie een hoop onzin is. De beste verklaring is dat deze verslaggevers ons foppen of slechte waarnemers zijn. “ze zien een kikker of een pad rond huppen op het moment dat een steen gebroken wordt en nemen onmiddellijk aan dat het dier uit de steen gekomen is.”

Dat Nature hierbij voorbij gaat aan het feit dat er ook holtes in de steen zitten die een exact sjabloon van de vorm van het dier zijn, is duidelijk. Gezien de vele goed gedocumenteerde verslagen, lijkt het toch een reëel fenomeen te zijn, en hoewel er natuurlijk fouten gemaakt zullen zijn blijven er nog te veel voorbeelden over die een waar mysterie zijn die misschien ooit door toekomstige wetenschappers zullen worden opgelost.

Bronnen

Diverse internet sites

RD: Mysteries van het onverklaarbare