“Zij wreef zich nog even vlug met de witte zalf, die Oerip altijd bereidde, haar tovermiddel van jeugd, lenigheid en harde blankheid…Ze bekeek haar lichaam in de spiegel…Naakt in bad staand, zag ze op haar dij een klein rood spatje. Zij lette er niet op, denkend aan iets in het water, een blaadje, een dood insect, ze wreef het af…maar zich wrijvend zag ze op haar borst twee, drie grotere spatten, donkervermiljoen. (Geschreven door S. in ‘t Veld) Continue reading